Een verslag van SOS collega Katerina Ilievska vanuit het vluchtelingencentrum Vinojug, Gevgelija in Macedonië. Katerina stond aan de grens tussen Griekenland en Macedonië, waar duizenden mensen letterlijk smeekten om toegelaten te worden.
“In de grote groep mensen zie ik een jonge moeder lopen. Ze neemt kleine, zware passen en draagt een baby. Mijn collega Vera van Unicef ziet de moeder en strekt haar armen naar haar uit. Zonder een seconde na te denken, legt de moeder haar baby in Vera’s armen. Direct vallen haar armen als lood naar beneden, te moe om zelfs nog maar de fles water te kunnen dragen.”
Zou jij je baby aan een vreemde toevertrouwen?
De moeder heeft geen idee wie Vera is. Ze heeft geen idee wie ik ben. Ze kan alleen maar hopen dat onze witte shirts met logo betekenen dat we hier zijn om te helpen. Terwijl we met de moeder mee lopen, neem ik de baby van Vera over. Het is een zware jongen. Hij leunt met zijn hoofdje tegen mijn schouder, hij is stil als ik over zijn hoofd aai. Zijn moeder lacht naar me.
Ik sta ondertussen op het punt van huilen. Waar zou ik voor vluchten? Wat zou ik moeten kunnen doorstaan? Wat zou mij het vertrouwen geven om dát wat mij het meest dierbaar is; mijn kind, toe te vertrouwen aan een volslagen vreemde?
We komen erachter dat ze uit Afghanistan komen. Bij het eerste verzamelpunt van het Rode Kruis haalt de vader ons in. Net als de moeder ziet hij er jong uit. Hij draagt een kleine tas, waarschijnlijk met hun enige bezittingen. Hij ziet dat ik zijn zoon draag, maar reageert daar niet op. Hij ziet er zo moe uit dat ik bang ben dat hij elk moment door zijn benen kan zakken.
Als we bij het vluchtelingenkamp aankomen, stelt Vera voor om aan de politie te vragen of ze binnen mogen gaan zonder in de rij te hoeven staan, wat normaal gesproken uren duurt. ‘Wellicht zijn ze inschikkelijk, in ieder geval voor moeder en kind’, zegt Vera. Tot onze verbazing worden we direct doorgelaten. Allemaal, ook de vader. ‘We kunnen ze niet van elkaar scheiden’, zegt de politie agent.
Opluchting
Snel loop ik met de baby tegen me aangedrukt het vluchtelingenkamp in, Vera en de ouders volgen me op de voet. Voorzichtig leg ik het jongetje op een aankleedtafel neer. Zijn moeder kleedt hem uit. ‘Ali’, zegt ze, ‘maan’ terwijl ze drie vingers in de lucht steekt. Haar zoontje Ali is pas drie maanden oud. Sinds we hen hebben ontmoet heeft hij nog geen kik gegeven, zijn eerste reactie komt als hij in het koude badwater glijdt. Hij begint te huilen als zijn moeder en medewerker van het vluchtelingenkamp hem wassen. Ik leg de vader uit waar hij eten en water kan halen. Terwijl hij er langzaam heen loopt, kijkt hij naar zijn vrouw en zoon. Ik zie opluchting in zijn ogen.
Van SOS Kinderdorpen ontvangt Ali’s moeder een babypakket met luiers, luierdoekjes, melkpoeder en een fles. Ze vindt schone kleren voor hem in de box met gedoneerde kleertjes. Langzaam poedert ze Ali in, doet een schone luier om, zijn kleertjes aan. Ondertussen huilt Ali. Onbedaarlijk.
In stilte neem ik zijn verdriet in mij op. Het is een huil die ik iedereen wil laten horen. Het is het verdriet van een kind dat de veiligheid van een normale babytijd niet kent. Het is het verdriet van een vluchtelingenkind.”
Wil jij gevluchte kinderen en families helpen? Geef dan aan het noodfonds zodat we altijd kunnen blijven helpen in de gebieden waar dit heel hard nodig is.